Heilige Eik (deel 2)
Tegenwoordig vindt men de Eik (Quercus robur) zelden in Griekenland, omdat hij lange tijd van droogte niet goed verdraagt. Het oude Griekenland was lang niet zo droog als nu omdat het land dicht bebost was.
In oude tijden geloofde men, dat de mensen uit eiken geboren zouden zijn. Eiken waren dus hun ‘eerste moeders’.
Voor de ouderen was een grote eik
een microkosmos, een volledige kleine wereld, waar onzichtbare nimfen in
woonden, maar ook veel dieren van goddelijke oorsprong, b.v. de cicaden wiens
geluiden met de klanken van de lier vergeleken werden. In de holtes van de eik
leefden bijen. Hun honing viel vanuit de hemel op het blad van de eiken. Verder
was daar de specht. Met zijn snavel hakte hij diepe holen in de stam en bouwde
daarin zijn nest. De specht was een vogel van de goden.
Volgens antieke auteurs leverde de Eik van alle bomen de meeste producten, b.v. de galappel en een zwarte, erwtengrote zeldzame vrucht die op een moerbeibes leek. Verder een rechtopstaande, cilindrische harde vrucht met een soort olijfpit die op een gebarsten stierenhoofd leek. De eik produceerde ook iets wat men ‘vilt’ noemt, een kleine, wollige, zachte kogel met een harde pit. Die gebruikte men voor lampen want zij branden net zo goed als de zwarte galappel. Deze galappels, ontstaan door steken van bepaalde insecten en andere op eiken voorkomende uitwassen werden in de oudheid vaak gebruikt als kleurmiddel, om inkt te maken, om leer te looien en vanwege hun samentrekkende werking ook als medicijn. Ook gebruikte men de cachrys, een winterknop, als etsmiddel. De Romeinen waren dol op eekhoorntjesbrood die aan de voet van eiken, vooral steeneiken, groeide.
Maar
de eik produceert vooral eikels, die als het belangrijkste voedsel voor
mensen gezien werden. Gedroogd, geschild en fijn gemalen bakte men er in Europa
tot in de 18e eeuw brood van. De zoete eikels van de Turkse
In het oude Griekenland at men de eikels van quercus aegilops. Zij dienden niet alleen als voedingsmiddel, maar ook om de vruchtbaarheid te bevorderen. Vandaar het woord ‘eikel ’ voor het betreffende lichaamdeel van de man.
Ook in Italië werden veel heilige eiken vereerd. De zeven heuvels van Rome waren vroeger bedekt met eikenbossen die aan Jupiter gewijd waren. Volgens de Romeinse schrijver Vergilius zwierven daar wilde mannen rond, voortgekomen uit boomstronken en knoesterige eiken. Op het Capitool werd de eerste Jupitertempel in de buurt van een oude, heilige eik gebouwd. Daar vierden de generaals en de keizer wiens hoofd met eikentakken omkranst was, zegefeesten. Oude adellijke vrouwen trokken er naar toe, blootsvoets om de god om regen te smeken. Op een andere heuvel van Rome, de ‘mons caelius’ bad men tot Jupiter, god van de eik. De tempel van de godin van het huiselijke geluk, Vesta, stond inmidden van een eikenbosje. Het eeuwige vuur van de vesta-priesteressen mocht slechts met eikenhout gevoed worden.
De Romeinen keken hun ogen uit toen zij in de enorme Germaanse eikenbossen terecht kwamen. Voor hen waren deze reuzen vreesaanjagend. Voor de Germanen waren zij de ‘oorsprong van de wereld en onsterfelijk’. Eiken waren gewijd aan Donar-Thor, god van donder en bliksem. In Litouwen vereerde men Perkunas, tevens een dondergod en god van de eiken, in Letland de ‘gouden eik’ van Perkun, god van de bliksem. Ook in Estland vereerde men eiken, gewijd aan de oppergod Taara, god van de donder. Men vindt hem terug aan de tegenoverliggende kust van het Balticum, in Finland. Daar sprak men van de gouden takken van de eik die tot in de hemel reiken en waarvan alle aardse zegeningen afstammen.
Ook bij de Slaven was sprake van eikenverering. Zij geloofden dat de god van de bliksem over de gehele wereld zou heersen. Men offerde hem ossen en onderhield een vuur met eikenhout. Wanneer dit vuur door nalatigheid van diegene die het brandend moest houden, uitdoofde, werd hij opgehangen.
Zowel bij de Slaven, Kelten en Germanen werd onder een Heilige Eik recht gesproken.