Boom en Jodendom
Volgens de Bijbel waren de bomen er eerder dan de mensen, want Adam werd pas op de zesde dag geschapen. God plantte twee bomen in de Hof van Eden: de boom der kennis van goed en kwaad, waarvan Adam en Eva niet mochten eten, en de boom des levens, symbool van eeuwig leven en verrijzenis. Verwant hieraan is de wereldboom Yggdrasil van de Germanen.
De boom de levens wordt ook gezien
als de boom van Jesse, de stamboom van Jezus. Jesse of Isai was de vader van
David, een voorouder van Jezus. Er zal een rijs voortkomen uit de tronk van
Isai…."(Jesaja 11:1-2).
In Openbaring 2 is sprake van levensbomen die aan weerszijden van een rivier groeien en twaalf keer per jaar vruchten dragen. De rivier ontspringt uit de troon van God. De vruchten zijn smakelijk en gezond, de bladeren zeer geneeskrachtig. Hij wordt meestal afgebeeld als een groene, loofdragende boom.
De Boom der Kennis van goed en kwaad werd meestal als een verdorde boom afgebeeld. De Joden meenden dat het om een wingerd zou gaan, terwijl de Griekse kerk hem als een vijgenboom zag. Tijdens de Middeleeuwen dacht men dat het om een appelboom ging. Voor de mensen in warme landen was het een kwee.
Waarom wordt de boom van Adam en Eva altijd als appelboom afgebeld? Misschien is dit idee afgeleid van het Latijnse woord voor appelboom ‘malus’. Dat wederom is afgeleid van ‘malum’ wat kwaad betekent. De appelboom is dus de ‘kwade’ boom waar Adam en Eva van aten volgens het paradijsverhaal van de Bijbel met het gevolg dat zij daar uit verdreven werden.
Maar de appel wordt ook gezien als symbool van onsterfelijkheid. En dat past veel beter bij de levensboom.
De appel werd ongeveer 4000 jaar voor Christus van Iran en Turkije naar Israël gebracht. Het Hebreeuwse woord voor appel is Thapuah wat welriekend betekent. In het Hooglied bezingt de bruid haar bruidegom als volgt:
’Als een appelboom onder de bomen des wouds, zo is mijn geliefde onder de jonge mannen’ en ’verkwik mij met appels, want ik bezwijm van liefde.’
De granaatappel is i.v.m. de vele zaden die erin zitten zinnebeeld van heil en vruchtbaarheid en wordt vaak als motief voor schilder- beeldhouwwerk en weefsels gebruikt. over
Bomen spelen een grote rol in de Joodse godsdienst. De menora, de zevenarmige kandelaar die altijd brandde in de tempel van Jeruzalem, verwijst naar de amandelboom. God gaf Mozes de opdracht om een kandelaar te maken van goud, bloemkelken, knoppen en bloesems als die van de amandelboom. De vorm van de Menora is dezelfde als die van de Mesopotamische levensboom: zeven armen gerelateerd aan de zeven planeten. De zeven lichtjes zijn de zeven ogen van de Heer zoals deze verschenen zijn aan de profeet Zacharias. Zij verlichten de gouden Menora, die tussen de olijfbomen stond, wiens vruchten de olie voor de lichtjes leverden.
Wanneer begin februari in Israël de bomen beginnen uit te lopen, wordt het Nieuwjaarsfeest der Bomen gevierd .
In de Hebreďsche Kabbala, de geheime Joodse leer, wordt over de levensboom gesproken, die van boven naar beneden streeft als de zon die alles verlicht.
Deze levensboom is een afbeeld van de
schepping. Hij symboliseert het neerdalen en weer opstijgen van de goddelijke
energie. Hij bevat het geheel van de kosmische wetten en hun
wisselwerkingen.
De boomwortel is boven, voor de meeste mensen onzichtbaar. Daar bevindt zich Kether, de kroon, in het centrum van drie concentrische cirkels: de absolute leegte, het oneindige en het onbegrensde licht. Kether straalt uit naar de sferen Gods, de Sefiroth, lichtende punten, verbonden door bliksemschichten. De Sefiroth komen voort uit de oerenergie .
In de structuur van Sefiroth ontdekt men de drie werelden, die door de boom met elkaar verbonden worden: God, het universum en de mens.
In de Joodse geschiedenis werden vaak zuilen opgericht (mazzevot) om daarmee God de eren. Dezelfde betekenis hadden bomen die geplant werden. Abraham b.v. ontmoette drie engelen
in Elonei Mamre en plantte daar een tamarisk die hij aan God wijdde.