Taalgebruik en bomen

Wanneer je iets over bomen te weten wilt komen, dan moet je een boom worden

Eigenlijk zouden wij het wezen van bomen moeten kennen, want wij lijken op hen.

 

Ons taalgebruik getuigt ervan:

Wij stammen ergens van af.

Wij zoeken onze wortels. 

Kleine boompjes worden groot.

Oude bomen moet men niet verplanten.                           

Hoge bomen vangen veel wind.

Boompje verwisselen.                                                            

Door de bomen het bos niet zien. 

Wij spreken van de stamboom en van de stamhouder.  

De appel valt niet ver van de stam.  

Dat snijdt geen hout. 

Op een houtje bijten.

Hij is als een blad aan een boom.

Hout naar het bos dragen.

Een kerel als een boom.

Een boom die gedurig verplant wordt, gedijt zelden.

Aan de vruchten kent men de boom.

Een boom valt niet met de eerste slag.

Daar zijn wel hoger bomen gevallen.

De kat uit de boom kijken.

Van dik hout zaagt men planken.

Iets op zijn eigen houtje doen.

Geen blad voor de mond nemen.

Iemand het bos in sturen.

 

Onze verwantschap met bomen

Ons lichaam toont gelijkenis met een boom: hij heeft net als wij een huis: schors, hoofd, haar en wortels. Hij heeft een gestalte. Zijn zinnen en gevoeligheid zitten in de stam verborgen. Wij hebben zoals de boom een verticale as ( hoofd tot voeten) en een horizontale as (schouders, armen en handen). Onze vingers groeien als takken uit een stam. Zij komen voort uit den handwortel. Het menselijke bloedsomloopsysteem lijkt op het sapstroomsysteem van een boom. Overal waar het gaat om de stofwisseling, duikt in ons organisme het principe van vertakking op. Wanneer wij klieren of zenuwcellen onder de microscoop bekijken, kunnen wij de boomstructuur ervan ontdekken en ons verwonderen. In de kleine hersenen bevinden zich de zogenaamde ganglia-cellen die op boompjes lijken. Ook in de luchtwegen van de mens is een boomstructuur te herkennen.

Tevens zijn wij via onze aderen met bomen verbonden. Zij nemen onze verbruikte lucht op en geven ons in ruil daarvoor zuurstof die we nodig hebben om te leven.

Bomen zijn ongelooflijk ruimhartig. Ze voeden ons, leveren hout om ons te verwarmen en om er allerlei voorwerpen van te maken, geven ons genezing en troost en de geur van hun bloemen. Uit het rottende blad verkrijgen we compost voor onze tuinen en humus voor het bos.

Bomen zijn belangrijke organen in de biosfeer. Zij zorgen voor een goede bodemstructuur en waterhuishouding, een evenwichtige luchtelektriciteit en een evenwicht van het magneetveld van de aarde.

Wanneer wij onze bossen kappen, zijn bodemerosie, aardverschuivingen, magneetveldstoornissen, weer -en klimaatveranderingen het gevolg.

In de steden verbeteren bomen het klimaat door stof te binden, geluid tegen te houden en schaduw te geven.

 

Overal leven

Bomen bieden ook een thuis voor duizenden dier - en plantsoorten waarvan een groot deel nog niet eens ontdekt is. Op een boom in het regenwoud heeft de keveronderzoeker Terry Erwin 650 keversoorten gevonden.

met klimop begroeide boom

 

Wat is de waarde van een boom?

Een honderd jaar oude den verwerkt op een zonnige dag de gemiddelde koolstofdioxideconcentratie van 2½ eengezinswoningen; een loofboom van 20 m hoogte produceert 370 l zuurstof per uur.

Hij bevat ca. 2500 kg zuivere koolstof en heeft in de loop van zijn leven 18 miljoen kuub verwerkt. Hij heeft  9100 kg CO2 en 3700 liter  H2O fotochemisch omgezet, ca. 23 miljoen kg calorieën opgeslagen en 6600 kg zuurstof aan mensen en dieren ter beschikking gesteld. Daarnaast heeft deze boom minstens 2500 ton water vanuit zijn wortels naar zijn kroon gebracht - tegen de zwaartekracht in - en in de atmosfeer verdampt en daarbij een grote hoeveelheid warmte gebonden.

 

 

 

 

 

 

 

 

Startpagina