Aan een boom
Soms kijk ik door je smalle ogen
zo zomers of je door de blaadren kijkt,
twee smalle stukjes blauw, het lijkt
door ochtendnevel dicht bevlogen.
Beweeg maar niet. Want wie kan het verdragen
wanneer een boom zijn wortelen verlaat
en dansen gaat?
Ik niet. En toch, je bent gemaakt om te bewegen,
in lange lijnen als een langzame muziek,
en dan weer stil te staan, omhoog, een slanke basiliek.
Daar kan ik beter tegen.
Ik ben vanavond in de tuin gegaan.
De bloemen waren alle wit, de maan
had haar ontroerd. Ik heb een boom omhelsd.
Hij was niet groot, zijn bast was hard,
maar ‘k voelde duidelijk het kloppen van het hart;
ik denk dat het alleen de mijne was.
Ik stond in het onzichtbare, natte en zware gras
en voelde me in ’t paradijs gedreven.
Wie kan daar leven?
M.Vasalis